Contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheidsvordering
In de Code Napoléon van 1806 stonden slechts enkele artikelen over buitencontractuele aansprakelijksregels. Via de rechtspraak zijn die regels uitvoerig geïnterpreteerd. Dit geeft evenwel geen echte rechtszekerheid voor de rechtsonderhorigen. Het nieuw Boek VI met 45 artikelen moet die onzekerheid wegnemen.
De bepalingen van boek VI zijn in principe wel van aanvullend recht. Dit betekent dat er via een contract wel kan van worden afgeweken, tenzij uit de wetttekst blijkt dat de bepalingen het karakter van dwingend recht of van openbare orde hebben. Zo is bijvoorbeeld in art. 6.37 bepaald dat wanneer iemand is vergoed voor schade als gevolg van een aantasting van zijn fysieke of psychische integriteit hij of zij nog steeds een bijkomende schadevergoeding kan vorderen voor verergering van schade of voor nieuwe schade die het geval is van een zelfde aantasting maar die nog niet in rekening was gebracht, ook als hij of zij contractueel daar afstand van deed. Een dergelijke afstand blijft immers zonder uitwerking.
Omdat verjaringstermijnen verschillend zijn voor een contractuele vordering (10 jaar) dan wel voor een buitencontractuele vordering (20 jaar) kan het voor een patiënt interessant zijn om niet een contractuele maar een buitencontractuele vordering in te stellen tegen een arts of ziekenhuis met wie een contract was afgesloten. Het nieuwe wetboek VI laat uittdrukkelijk toe dat een benadeelde, ook al had hij een contract afgesloten, ervoor kan opteren om hetzij een contractuele vordering hetzij een buitencontractuele vordering in te stellen. Wel is verduiduidelijkt dat indien er schadeloosstelling wordt gevorderd voor schade veroorzaakt door de niet-nakoming van een contracutele verbintenis, de aangesprokene nog steeds de verweermiddelen kan inrroepen die voortvloein uit het contract met de bandeelde of uit bv de wetgeving inzake bijzondere contracten. Maar om de benadeelde ook hiertegen een voldoende bescherming te bieden is wel weer voorzien dat die contractuele clausules niet zullen kunnen worden ingeroepen bij vorderingen tot schadelooosstelling voor schade als gevolg van een aantasting van de fysieke pf psychische integriteit of in geval van een fout begaan met het opzet om schade te veroorzaken (art. 6.3 Nieuw Burgerlijk Wetboek).
Aansprakelijkheid van uitvoeringsagenten en bestuurders
Uitvoeringsagenten of bestuurders zullen met buitencontracuele aansprakelijkheidsvorderingen kunnen geconfronteerd worden. In art. 6.2, § 2 is immers voorzien dat de bepalingen inzake buitencontractuele aansprakelijkheid ook van toepassing zijn tussen de benadeelde en de hulppersoon van de medecontractant. Dit is van belang voor claims die derden willen richten tot uitvoeringsagenten van een arts of van een ziekenhuis.
In art. 6.4. is ook bepaald dat, tenzij de wet anders bepaald, de bepalingen van dit boek van toepassing zijn zowel op rechtspersonen als op natuurlijke personen. Het zal makkelijker worden om vorderingen in te stellen tegen bestuurders van instellingen.
Voor het beoordelen van een fout is dan wel voorzien dat die moet bestaan uit een schending van een wettelijke regel die een bepaald gedrag oplegt of verbiedt of van de algemene zorgvudigheidsnorm die geldt in het maatschappelijk verkeer (art. 6.6, § 1). De algemene zorgvudligheidsnorm vereist een gedrag dat overeenkomt met dat van een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden geplaatst (art. 6.6, § 2). De rechter kan bij de toepassing daarvan rekening houden met bv. de goede beroepspraktijken (bv. de deontologische regels indien daaruit een gedragsregel kan worden afgeleid die iedere zorgvuldige en redelijke professionel moet naleven (zie de voorbereidende werken bij het wetsvoorstel, Gedr. St. Kamer, 3213/01, p. 52)) of met de beginselen van goed bestuur en goede organisatie.
Oorzakelijk verband
Of het nu om foutaansprakelijkheid dan wel om foutloze aansprakelijkheid gaat, belangrijk is dat een tot aansprakelijkheid leidend feit oorzaak is van de schade indien het een noodzakelijke voorwaarde is voor die schade. Dit is de problematiek van het oorzakelijk verband. Een feit is een noodzakelijke voorwaarde voor de schade indien de schade zich zonder dit feit, in de concrete omstandigheden die bestonden ten tijde van het schadegeval, niet zou hebben voorgedaan zoals deze zich heeft voorgedaan (art. 6.18, § 1).
Om te vermijden dat er een zeer ruime interpretatie wordt gegeven aan het oorzakelijk verband is wel voorzien dat er geen aansprakelijkheid is indien het verband tussen het tot aansprakelijkheid leidend feit en de schade dermate verwijderd is dat het kennlijk onredelijk zou zijn de schade toe te rekenen aan de persoon die wordt aangesproken. De rechter zal daarbij rekening houden met het onwaarschijnlijk karakter van de schade in het licht van de normale gevolgen van het tot aansprakelijkheid leidende feit en met de omstandigheid dat dit feit niet op betekenisvolle wijze heeft bijgedragen tot het onstaan van de schade (art. 6.18, §2).
Verlies van een kans
Soms is het oorzakelijk verband tussen een fout en de schade onzeker omdat de schade zich ook kon hebben voorgedaan indien er niet foutief was gehandeld. Een arts heeft bv een fout gemaakt die tot schade lijdt bij een patiënt, maar het blijft onzeker wat er met de patiënt zou zijn gebeurd indien de arts niet foutief handelde. Het nieuw Burgerlijk Wetboek voorziet nu dat de patiënt dan recht heeft op een gedeeltelijke schadeloosstelling voor de schade in verhouding tot de waarschijnlijkheid waarmee de fout de schade heeft veroorzaakt (art. 6.22).
Stefaan Callens