Beroeps-geheim – Reikwijdte en grenzen

    maart 22, 2021

    Dit zijn de grote gedragslijnen, samengevat uit verschillende eerdere adviezen van de Orde, die ziekenhuisartsen kunnen volgen wanneer zij in het kader van hun werk op de een of andere manier met een politieonderzoek worden geconfronteerd. Deze deontologische beginselen zijn in eerste instantie bedoeld voor de artsen.

    De Orde brengt het beroepsgeheim van artsen in herinnering, de principiële regel, alsook de uitzonderingen of beperkingen daarvan (noodzaak en voorwaarden van artikel 458bis van het Strafwetboek). Er staat veel op het spel, gezien de belangrijke gevolgen die bewijzen of onthullingen die aan het licht zijn gekomen na een schending van het beroepsgeheim (bij ontstentenis van een toestand van noodzakelijkheid) kunnen hebben in het kader van een politieonderzoek.2

    Van de verschillende situaties die in dit advies worden onderzocht, wordt de mogelijkheid (en niet de verplichting) besproken voor de arts om, wanneer de patiënt daarom verzoekt, een medisch attest op te stellen dat bepaalde medische gegevens bevat voor de politie (en dat dus niet rechtstreeks door de arts maar via de patiënt zal worden verstrekt). Bij wijze van voorbeeld wordt ook een (nogal minimalistisch) modelcertificaat aangereikt door de Orde. Behalve in noodgevallen is het van essentieel belang dat de patiënt de arts daarom verzoekt en dat het certificaat aan de patiënt wordt overhandigd, zodat hij de uiteindelijke keuze heeft om het al dan niet aan de politie te geven.. Het is ook de verantwoordelijkheid van de arts, aldus de nationale Raad, om de patiënt te informeren over de "mogelijke gevolgen van het overhandigen van zijn medische gegevens aan de politiediensten".

    De Orde gaat nog verder en bespreekt ook het geval van een patiënt die niet in staat is zijn of haar wensen kenbaar te maken (wilsonbekwaam). Volgens de Nationale Raad "is het gebruikelijk dat de arts een medisch attest, met een beperkt aantal medische gegevens, overhandigt aan de vertegenwoordiger van de patiënt of, bij afwezigheid van een vertegenwoordiger, aan de familieleden”. Het advies vermeldt niet of zo'n certificaat aan de politie moet worden gegeven.

    Wettelijk gezien kan de patiënt, wanneer hij niet in staat is zijn rechten uit te oefenen, worden vertegenwoordigd door een persoon die door hem is aangewezen in een schriftelijke volmacht, of (bij ontstentenis van een dergelijke volmacht of vertegenwoordiger) door een wettelijke vertegenwoordiger, vermeld in artikel 14, §2 en §3 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt. Artikel 14, §3 van deze wet vermeldt een hele reeks familieleden die onder bepaalde voorwaarden de rechten van de patiënt kunnen uitoefenen. Het artikel voorziet bovendien in een hiërarchische en opeenvolgende volgorde van vertegenwoordiging (in de eerste plaats de echtgenoot of samenwonende, indien deze weigert of nalaat, het meerderjarige kind, enz.) Bijgevolg is het noodzakelijk het voormelde enigszins te nuanceren. De arts mag alleen informatie meedelen aan de gevolmachtigde of de wettelijke vertegenwoordiger van de patiënt, en niet aan een familielid dat niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 14, §3 van de hierboven vermelde wet betreffende de rechten van de patiënt, tenzij de patiënt zijn toestemming heeft gegeven toen hij daartoe nog in staat was.3

    In het advies wordt ook bepaald dat in het geval van een wilsonbekwame patiënt, bij afwezigheid van de vertegenwoordiger of familieleden, de arts in het belang van de patiënt een beperkt medisch attest (waarvan een voorbeeld eveneens is bijgevoegd) aan de politie kan overleggen. Naar onze mening moet deze mededeling, bij gebrek aan toestemming van de patiënt of zijn vertegenwoordiger, gebeuren overeenkomstig artikel 9, onder c), van de GDPR4, wat vereist dat het een mededeling is die noodzakelijk ter vrijwaring van de vitale belangen van de patiënt of van een andere natuurlijke persoon, en alleen als de patiënt niet in staat is toestemming te geven.  

     

    Céline Bachez