Hof van Justitie, 12 juni 2025 (C‑219/24) – vaccinatieplicht tegen covid kan voor personeel worden opgelegd

    september 11, 2025

    Op 30 januari 2020 had de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) een internationale noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid afgekondigd, wat het begin was van de ‘covidperiode’. Op 16 april 2021 heeft de stad Tallinn de functieomschrijvingen voor haar noodhulpdienstpersoneel zo gewijzigd dat er een vaccinatie tegen gevaarlijke infectieziekten werd geëist als werkvoorwaarde. Het personeel kreeg een bepaalde termijn om het bewijs te leveren van vaccinatie tegen het SARS-CoV-2-virus dan wel van een contra-indicatie voor de vaccinatie voor te leggen. Artikel 13 van de Estse Wet inzake gezondheid en veiligheid op het werk bepaalt dat de werkgever strengere vereisten inzake gezondheid en veiligheid opleggen dan die waarin de wet voorziet.  Het personeel van de stad Tallinn werd er op gewezen dat het ontbreken van een vaccinatiebewijs tot de opzegging van de arbeidsovereenkomst kon leiden. Enkele personeelsleden konden dit bewijs niet leveren. Er werd een einde gemaakt aan de arbeidsovereenkomst. De betrokkenen trokken naar de rechtbank en vroegen schadevergoeding. De eerste rechter en de rechter in beroep oordeelden dat de opzegging ongeldig was. De stad Tallinn ging in cassatie. Deze rechter wees er op dat bv. richtlijn 89/391 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk niet uitdrukkelijk in een vaccinatieverplichting voorziet. Daar tegenover staat dat voormelde richtlijn niet in de weg staat aan de toepassing van nationale bepalingen die gunstiger zijn. De uitlegging volgens welke de werkgever de werknemers zonder hun toestemming kan verplichten zich te laten vaccineren, zou dus misschien kunnen worden aangemerkt als een maatregel ter bescherming van de gezondheid en veiligheid op het werk die gunstiger is voor de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers dan de minimumvoorschriften van  richtlijn 89/391. Bijgevolg wou de verwijzende rechter weten of  voormelde richtlijn zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan een werkgever werknemers met wie hij een arbeidsovereenkomst heeft gesloten, kan verplichten zich te laten vaccineren indien zij aan biologische agentia zijn blootgesteld.

    Het Hof oordeelt dat een vaccinatieverplichting zoals die voortvloeit uit art. 13 van de Estse Wet inzake gezondheid en veiligheid op het werk niet onder Europese Richtlijnen valt zoals Richtlijn 89/391. Bijgevolg verzetten voormelde Europese Richtlijnen zich niet tegen een nationale regeling op grond waarvan een werkgever werknemers met wie hij een arbeidsovereenkomst heeft gesloten, kan verplichten zich te laten vaccineren indien zij aan biologische agentia zijn blootgesteld.


    Stefanie Carrijn