Over Transparante Aligners, Telegeneeskunde en Grensoverschrijdende Zorg: Opinie van Advocaat-Generaal Athanasios Rantos in de Zaak C-115/24

    juli 30, 2025

    Consultatie en doorsturen van beeldmateriaal voor doorzichtige mondbeugels over de landsgrenzen heen

    Enkele Duitse vennootschappen bieden onder het merk Dr Smile een tandcorrectie aan met behulp van doorzichtige mondbeugels (zogenaamde transparante aligners). Via de internet site kunnen mogelijke cliënten een afspraak maken bij een tandarts waarmee de Duitse vennootschappen samenwerken en die haar tandartspraktijk in Oostenrijk heeft. De tandarts doet een anamnese,  verstrekt informatie, neemt een 3D scan van de kaak en verricht de prestaties die nodig zijn voor de behandeling met mondbeugels. De Oostenrijkse tandarts stuurt vervolgens het beeldmateriaal en een aanbeveling voor het op een lijn plaatsen van de tanden naar de Duitse vennootschap. Die vennootschap sluit finaal een contract af met de patiënt omtrent alle prestaties voor rechtere tanden met transparante aligners. Via de post ontvangt de cliënt vervolgens de beugels. De opvolging gebeurt verder met de Duitse vennootschap die in geval van vragen de Oostenrijkse tandarts contracteert. De vennootschap vergoedt die tandarts ook voor de prestaties die zij aan patiënten verstrekt in het kader van de behandeling Dr. Smile.


    De kritiek van een tandartsenvereniging

    De Oostenrijkse tandartsenvereniging stapt naar de rechter om dat zij o.a. van oordeel is dat de Oostenrijkse tandarts samenwerkt met Duitse vennootschappen die niet voldoen aan de voorwaarden om in Oostenrijk als tandarts te kunnen werken. Uit de toepasselijke wetgeving in Oostenrijk vloeit voort dat als tandartsen samenwerken in een groepspraktijk alle leden tandartsen moeten zijn die Oostenrijk kunnen werken, hetgeen met de Duitse vennootschappen niet het geval is.

    De tandarts daarentegen is van oordeel dat de vennootschap uit Duitsland waarmee ze samenwerkt rechtmatig in Oostenrijk telegeneeskundige activiteiten kan verricht en dat zij zelf onafhankelijk haar activiteiten uitoefent.

    In eerste aanleg verwerpt de rechter de vorderingen van de Oostenrijkse Tandartsenvereniging. De Vereniging gaat in beroep maar de tandarts vraagt aan het Oostenrijks Hoogste Gerechtshof om de verzoeken ingediend door de tandartsenvereniging te verwerpen.

    Dit Hof  heeft verschillende prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie. Zo vraagt het Hof zich bv af of zorg die is verleend in het kader van telegeneeskunde beperkt is tot de zorg die feitelijk aan de patiënt wordt verleend via ICT dan wel of dit de volledige zorg omvat, dus met inbegrip van de onderzoeken die worden verricht in het land waar de patiënt zich bevindt.


    De conclusie van de advocaat-generaal

    De advocaat-generaal is van oordeel dat er enkel van telegeneeskunde sprake is als de prestaties effectief via ICT middelen plaatsvinden. indien de prestaties zijn verricht in een ruimte waar én (tand)arts én patiënt aanwezig zijn dan is er geen sprake van telegeneeskunde.

    De advocaat-generaal  benadrukt het ruime karakter van het principe  volgens hetwelk een lidstaat waar de behandeling plaatsvindt in geval van telegeneeskunde wel degelijk de lidstaat is  waar de zorgaanbieder is gevestigd.

    Indien een (tand)arts via een videoverbinding vanaf zijn praktijk uit land A patiënten adviseert die zich in land B bevinden dan moet die arts enkel de regels respecteren van zijn eigen lidstaat. Indien de lidstaat waar de patiënt zich bevindt, lidstaat B dus,  de zorgverleners die telegeneeskunde aanbieden vanuit land A aan zijn wetgeving van lidstaat B onderwerpt dan is dit niet conform met art. 4, lid 1 van de Richtlijn 2011/24.

    Indien een Oostenrijkse tandarts samenwerkt met een vennootschap uit Duitsland daar waar volgens het Oostenrijks recht het samenwerken enkel kan met tandartsen die in Oostenrijk hun beroep kunnen uitoefenen, dan is dit een belemmering van het recht op vrije vestiging. Die belemmering is enkel mogelijk indien die gerechtvaardigd wordt om redenen van algemeen belang en proportioneel is.   


    Stefanie Carrijn & Stefaan Callens

    Het Voorontwerp van Kaderwet en de Schorsing van het RIZIV-nummer van de Zorgverlener

    juli 30, 2025

    Artsen die de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen (de “GVU-wet”)[1] niet naleven kunnen verplicht worden de bedragen die ziekenfondsen hebben uitbetaald, terug te betalen aan het RIZIV, al dan niet verhoogd met een administratieve boete. Indien er sprake is van ernstige, nauwkeurige en met elkaar overeenstemmende aanwijzingen van bedrog kunnen de uitbetalingen door de ziekenfondsen aan die arts in het kader van de derdebetalersregeling, geheel of gedeeltelijk worden geschorst voor een periode van maximaal twaalf maanden (zie art. 77sexies GVU-wet). Het voorontwerp van kaderwet tot hervorming van de GVU-wet wil nu ook het basisbeginsel verankeren dat een zorgverlener een actief RIZIV-nummer moet hebben om prestaties te kunnen attesteren en/of aanrekenen aan de verplichte ziekteverzekering. Hoewel vandaag de dag elke zorgverlener die presteert binnen de ziekteverzekering over een RIZIV-nummer beschikt, bestond hier geen uitgewerkte wettelijke regeling rond. De wettelijke verankering van dit basisbeginsel zal daar nu verandering in brengen.[2]

    Verder wordt er een juridisch kader voorzien om een zorgverlener zijn RIZIV-nummer te schorsen.[3] Een eerdere versie van het voorontwerp voorzag dat via een later Koninklijk Besluit andere schorsingsgronden konden worden ingevoerd. De minister gaf aan dat hij hierbij bijvoorbeeld doelde op gepensioneerden die niet meer actief zijn. [4] Na kritiek over de extensieve (mogelijks arbitraire) mogelijkheden dat dit aan de minister zou bieden, is deze bepaling uiteindelijk volledig geschrapt geweest in de revisie van het voorontwerp.[5]

    Het voorziene juridisch kader inzake de schorsing van RIZIV-nummers omvat nu twee hypotheses waarin een schorsing van het RIZIV-nummer aan de orde is.


    1° Automatische schorsing bij inbreuken op wetgeving inzake kwaliteitsvolle praktijkvoering

    Wanneer een zorgverlener tijdelijk of definitief zijn visum verliest ten gevolge van een beslissing van de Federale Toezichtscommissie Kwaliteitsvolle Praktijkvoering, wordt automatisch ook zijn RIZIV-nummer geschorst voor dezelfde periode van verbod tot uitoefening van het beroep. Dergelijke schorsing is louter mogelijk bij ernstige inbreuken (bijvoorbeeld zorgverleners die zodanig verslaafd zijn dat ze een gevaar vormen voor hun patiënten). In dat opzicht is het zeker logisch dat een zorgverlener die zijn beroep niet mag uitoefenen, ook niet mag aanrekenen aan de ziekteverzekering. In de periode waarin de zorgverlener zijn beroep niet mag uitoefenen zullen de prestaties met prestatiedatum in de periode van verbod tot uitoefening van het beroep niet worden uitbetaald aan de zorgverlener door de verzekeringsinstellingen.


    2° Mogelijkheid tot schorsing als alternatief voor een geldboete bij inbreuken op de RIZIV-reglementering

    De Kamer van Eerste Aanleg of de Kamer van Beroep binnen de Dienst voor Geneeskundige Evaluatie en Controle (DGEC) van het RIZIV kan een tijdelijke schorsing van het RIZIV-nummer (minimumduur 1 maand en maximumduur van twee jaar) opleggen als alternatief voor een geldboete. Dit is mogelijk voor de gevallen waarbij men inbreuk maakt op de realiteit en conformiteit van de aangegeven verstrekkingen (artikel 73bis, 1° tot en met 3° GVU-Wet) en gevallen waarbij men overbodige of onnodig dure verstrekkingen in de zin van artikel 73 van de GVU-wet uitvoert en aanrekent aan de ziekteverzekering (art. 73bis, 4° GVU-wet) en wanneer de waarde van de betwiste verstrekkingen hoger is dan 35.000 euro.  De zorgverlener wiens RIZIV-nummer tijdelijk opgeschort is zal dit voorafgaand aan de verstrekking aan de patiënt moeten meedelen.  Het RIZIV zal het publiek ook informeren over de zorgverlener wiens RIZIV-nummer is geschorst. De memorie van toelichting stelt dat rechthebbenden hierdoor vrij met kennis van zaken kunnen beslissen of zij deze dan wel een andere zorgverlener wensen te raadplegen. Met H. NYS kan er worden op gewezen dat artikel 6 van de Wet Patiëntenrechten reeds dergelijke informatieplicht oplegt.[6]

    Het doel van deze alternatieve sanctie is volgens de memorie het aanpakken van ‘wanbetalers’ en zorgverleners die ‘hun aanrekengedrag niet aanpassen’. Volgens de memorie van toelichting weigeren sommige zorgverleners hun administratieve geldboetes te betalen of passen zij hun aanrekengedrag niet aan nadat ze een geldboete hebben gekregen.[7] Een schorsing van het RIZIV-nummer zou volgens de memorie sneller en effectiever kunnen ingrijpen dan een geldboete.[8] De memorie van toelichting verwijst niet naar een onderbouwd kwalitatief onderzoek naar de omvang van dit fenomeen. Evenmin is aangetoond dat niet-betaalde administratieve geldboetes niet via beslag konden worden gerecupereerd.

    De vraag rijst dus of deze maatregel niet te ver gaat. Zo zou bijvoorbeeld een zorgverlener die gedurende een bepaalde tijd bepaalde zonder dat er sprake is van bedrog laat aanrekenen in strijd met de nomenclatuur, geconfronteerd kunnen worden met een schorsing van zijn RIZIV-nummer van mogelijks 2 jaar – wat de facto het einde van de loopbaan van de betrokken zorgverlener kan betekenen.


    Dalia Van Damme



    [1] Gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, B.S., 27 augustus 1994, err., B.S., 13 december 1994.

    [2] Art. X+49 Voorontwerp van Kaderwet.

    [3] Art. X+51 t.e.m. art. X+54 Voorontwerp van Kaderwet.

    [4] Art. X+49, vijfde lid Voorontwerp van Kaderwet (geschrapt): “De Koning kan de nadere regels bepalen inzake de uitreiking, het gebruik en de intrekking van het RZIV-nummer bedoeld zoals in het eerste lid.”

    [5] Geschrapt uit art. X+49 Voorontwerp van Kaderwet.

    [6] H. NYS, “Informatieplicht bij opschorting RIZIV-nummer is overregulering”, https://artsenkrant.pmg.be/dossier/EAKbe2524S14_00.

    [7] Memorie van Toelichting bij art. X+52 Voorontwerp van Kaderwet.

    [8] Memorie van Toelichting bij art. X+52 Voorontwerp van Kaderwet.

    Gewijzigde Wet Patiëntenrechten Houdt Stand na Toets door Grondwettelijk Hof – Arrest van 10 Juli 2025

    juli 30, 2025 Op 6 februari 2024 werd de Belgische Wet betreffende de rechten van de patiënt uit 2002 gewijzigd. Deze hervorming had tot doel de patiëntenrechten te actualiseren, met bijzondere aandacht voor digitale toegankelijkheid, transparantie in zorgverlening en versterking van de communicatie tussen zorgverlener en patiënt. Een beroepsverenigingen van klinisch psychologen en enkele andere verzoekende partijen dienden een verzoek tot vernietiging van de wetswijziging in bij het Grondwettelijk Hof hetgeen aanleiding gaf tot een arrest nr. 102/2025 van 10 juli 2025.

    De beroepsvereniging was van oordeel dat klinisch psychologen ten onrechte worden verplicht om multidisciplinair overleg te plegen en om de informatie van de gezondheid van hun patiënten te delen met andere gezondheidszorgbeoefenaars. Dit zou een schending zijn van het recht op privéleven van de patiënt en een schending van het beroepsgeheim van de beroepsbeoefenaar.

    Het Grondwettelijk Hof volgt deze redenering niet en wijst er op dat uit de wetswijziging niet kan worden afgeleid dat multidisciplinair overleg voortaan het voorwerp uitmaakt van een onvoorwaardelijke of absolute verplichting voor de gezondheidszorgbeoefenaar. Het multidisciplinair overleg wordt gepleegd in het belang van de patiënt zodat een gezondheidszorgbeoefenaar kan oordelen dat het belang van de patiënt niet vereist dat dergelijke multidisciplinair overleg wordt gepleegd. Bovendien is volgens het Hof nog steeds de instemming van de patiënt vereist om een dossier met andere beroepsbeoefenaars te bespreken.

    De beroepsvereniging was ook van oordeel dat door de gewijzigde wet patiëntenrechten een niet nader geïdentificeerde publieke overheid kan machtigen om nadere regels te bepalen voor het ontsluiten van gegevens van de patiënt die zijn vervat in het patiëntendossier dat wordt bijgehouden op een elektronisch platform dat gegevensuitwisseling mogelijk maakt, zelfs buiten de therapeutische relatie om. Het Hof wijst er op dat uit de parlementaire voorbereiding en uit de bewoordingen van de (gewijzigde) wet patiëntenrechten alsook uit de Kwaliteitswet volgt dat het bijhouden en het bewaren van een patiëntendossier het bestaan vereist van een therapeutische relatie. De elektronische toegang van de patiënt tot zijn gezondheidsgegevens is enkel denkbaar in het kader van een therapeutische relatie. De wet patiëntenrechten voorziet in een recht van de patiënt op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer. Die bepaling kan niet in die zin worden geïnterpreteerd dat zij derden toestaat om toegang te hebben tot de gezondheidsgegevens van de patiënt buiten elke zorgrelatie om. Het Hof is van oordeel dat de klinisch psychologen een verkeerde lezing geven aan de wet patiëntenrechten. Uit die wet kan niet worden afgeleid dat de aan de patiënt gelaten mogelijkheid om toegang te hebben tot zijn gezondheidsgegevens via een elektronisch platform, ertoe strekt het mogelijk te maken dat die gegevens zonder zijn toestemming of buiten elke therapeutische band om worden gedeeld.

    Tot slot bekritiseerde de beroepsvereniging de wijziging die erin voorziet dat de patiënt de persoonlijke notities van de psychologen en die van andere gezondheidszorgbeoefenaars op dezelfde wijze mogen inzien. Het Hof wijst er op dat de patiënt recht heeft op inzage van alle notities die door alle gezondheidszorgbeoefenaars worden genomen aangezien ze van het dossier deel uit maken. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen beoefenaars van de fysieke gezondheidszorg en beoefenaars van de geestelijke gezondheidszorg. Het Hof acht dit gegeven niet onredelijk. Het Hof wijst er wel op dat een gezondheidszorgbeoefenaar, indien hij van mening is dat de inzage in persoonlijke notities door de patiënt schadelijk zou kunnen zijn voor de gezondheid van de patiënt, zich kan beroepen op de therapeutische exceptie. Dit betekent dat de arts de informatie dan slechts stapsgewijs meedeelt indien het meedelen van alle informatie over de patiënt klaarblijkelijk een ernstig nadeel voor de gezondheid van de patiënt met zich mee kan brengen. Uitzonderlijk kan de beoefenaar geen enkele informatie meedelen indien hij hierover een andere gezondheidszorgbeoefenaar raadpleegt.  Het Hof is dan ook van oordeel dat met de schrapping van het begrip persoonlijke notities uit de wet patiëntenrechten de wetgever een maatregel heeft genomen die redelijk verantwoord is.


    Stefanie Carrijn & Stefaan Callens

    Aanzienlijke boete voor een ziekenhuis wegens niet naleven regels bescherming persoonsgegevens

    februari 06, 2025

    Het ziekenhuis was het slachtoffer van twee computeraanvallen: (i) de eerste in 2019 en (ii) de tweede in 2021. Naar aanleiding van de tweede aanval werd een onderzoek ingesteld door de inspectiedienst van de GBA. De inspecteurs die belast waren met de uitvoering van dit onderzoek waren van mening dat het ziekenhuis niet de nodige stappen had ondernomen om te voldoen aan de AVG, ondanks de eerste cyberaanval in 2019. Hoewel deze conclusie door het ziekenhuis werd betwist, oordeelde de geschillenkamer dat de bevindingen van de inspecteurs gegrond waren en legde het ziekenhuis een financiële boete op.

    De beslissing is interessant voor ziekenhuizen, omdat de geschillenkamer in haar beslissing bepaalde technische of organisatorische beveiligingsmaatregelen specificeert die ziekenhuizen moeten toepassen. In de beslissing staat bijvoorbeeld dat de geschillenkamer van mening is dat een wachtwoord van minder dan 12 tekens niet robuust genoeg is voor gebruik in een ziekenhuisomgeving (zie punt 122 en 123 van de beslissing). Met betrekking tot de opleiding van personeel wordt gesteld dat ziekenhuismedewerkers een passende en regelmatige opleiding moeten krijgen (punt 99 van het besluit). Die opleiding moet aan een voldoende aantal medewerkers worden gegeven. In de bestreden beslissing oordeelt de geschillenkamer dat de opleidingsmaatregelen ontoereikend waren omdat "deze opleiding slechts voor een zeer klein deel van het personeel geldt (...)" (punt 104 van de beslissing; vrije vertaling). Ziekenhuizen houden hiermee best rekening bij het implementeren van organisatorische maatregelen in de toekomst. Andere aspecten van organisatorische maatregelen worden door de geschillenkamer in haar beslissing beoordeeld.

    De geschillenkamer heeft zich ook uitgesproken over het juridisch statuut van het ziekenhuis. In België kan een "overheid" in de zin van de AVG en de wet van 30 juli 2018 niet worden beboet (op voorwaarde dat zij geen goederen of diensten op een markt aanbiedt) op grond van artikel 122, §2 van de wet van 30 juli 2018 "betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens". Het betrokken ziekenhuis - dat een VZW naar privaatrecht is - voerde aan dat het moest worden behandeld als een “overheid”. Dit argument werd niet gevolgd door de geschillenkamer. Om gelijkgesteld te worden met een “overheid” moet een ziekenhuis aantonen dat aan drie voorwaarden is voldaan (artikel 5, 3° van de wet van 30 juli 2018):

    i. Het ziekenhuis moet specifiek zijn opgericht om te voorzien in behoeften van algemeen belang die niet van industriële of commerciële aard zijn; en

    ii. Het ziekenhuis moet rechtspersoonlijkheid hebben; en

    iii. De activiteit van het ziekenhuis moet aan ten minste een van de volgende criteria voldoen:

    a. voornamelijk gefinancierd worden door de federale staat, de gefedereerde entiteiten en de lokale overheden (of publiekrechtelijke rechtspersonen);

    b. het beheer van het ziekenhuis moet onder toezicht van de overheid staan;

    c. of meer dan de helft van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan door deze autoriteiten of organen is benoemd.

    In haar beslissing oordeelde de geschillenkamer dat door het ziekenhuis niet was voldaan aan de eerste en derde voorwaarde om te kunnen worden gelijkgesteld met een overheidsinstantie. Naar onze mening is de analyse van de geschillenkamer op dit punt voor discussie vatbaar. Als het betrokken ziekenhuis tegen deze beslissing in beroep zou gaan, zal het interessant zijn om te zien of het Marktenhof het eens is met de conclusie van de contentieuze kamer (of niet).

    Samenvattend kan worden gesteld dat de beslissing van de geschillenkamer, naast het aanzienlijke karakter van de opgelegde sanctie, nuttig is voor ziekenhuizen die willen bepalen of sommige van de huidige organisatorische en technische maatregelen voldoen aan de verwachtingen van de geschillenkamer. De uitspraak maakt het mogelijk om de verwachtingen van de geschillenkamer ten aanzien van de bescherming van persoonsgegevens in ziekenhuizen te kennen.

    Guillaume Pomes


    Geïnformeerde toestemming toegang gezondheids-gegevens en KB 15 december 2024

    februari 06, 2025

    Artikel 36 legt concrete regels vast omtrent de geïnformeerde toestemming voor toegang tot gezondheidsgegevens. Hierbij staan drie doelen centraal: zelfbeschikkingsrecht van de patiënt, kwalitatieve en veilige zorg, en minimale administratieve lasten. Patiënten moeten hun zorgverleners vrij kunnen kiezen en verzekerd zijn van transparantie en gegevensbescherming. Alleen relevante gegevens mogen worden gedeeld, en zorgverleners moeten het beroepsgeheim respecteren. Volgens het Verslag aan de Koning is voor een goede samenwerking binnen multidisciplinaire teams toegang tot relevante informatie cruciaal, bijvoorbeeld in ziekenhuizen en andere zorginstellingen waar gemeenschappelijke patiëntendossiers worden gebruikt. De geïnformeerde toestemming kan mondeling, schriftelijk, of elektronisch worden verleend. Via het eHealth-platform kunnen patiënten hun akkoord registreren en ook intrekken. Daarnaast kan de patiënt ook specifieke zorgverleners uitsluiten van deze toegang tot gegevens. Deze uitsluiting moet minstens 10 dagen op voorhand gebeuren, opdat de verwerkingsverantwoordelijke zich nog kan organiseren.

    Artikel 37 wijst categorieën gezondheidszorgbeoefenaars aan die geen toegang krijgen tot gedeelde gezondheidsgegevens, zoals verzekerings- en controlegeneeskundigen. Zij werken vaak met andere belangen dan de directe gezondheid van de patiënt en mogen gegevens alleen in specifieke wettelijk bepaalde gevallen inzien.

    In het Verslag aan de Koning is benadrukt dat de toegang tot gezondheidsgegevens zonder therapeutische relatie enerzijds en de toegang door de patiënt zelf tot de betreffende gezondheidsgegevens niet tot het toepassingsgebied van de Kwaliteitswet hoort en dat deze toegangen in afzonderlijke wetgevingen geregeld worden.


    Brigje Verhasselt